Je slaaponderzoek is klaar – en nu?

Je ligt een nacht lang onder plakkers, slangetjes en draadjes in een vreemd bed. De volgende ochtend krijg je een kop koffie, een vriendelijk ‘het ging goed hoor’… en daarna? Een rapport vol grafieken, afkortingen en getallen waar je eigenlijk geen chocola van kunt maken. Herkenbaar? Veel mensen denken: *“De uitslag zal wel goed zijn, anders hadden ze wel gebeld.”* Maar zo simpel is het meestal niet. Een slaaponderzoek laat namelijk veel meer zien dan alleen ‘slaap je wel of niet goed’. Het geeft een soort technische röntgenfoto van je nacht: hoe vaak je wakker wordt, hoe je ademhaling zich gedraagt, wat je hart doet, hoe onrustig je benen zijn, en nog veel meer. In deze gids lopen we stap voor stap door wat de resultaten van een slaaponderzoek kunnen betekenen. Zonder medische abracadabra, maar wel eerlijk: wanneer moet je je zorgen maken, wanneer juist niet, en welke vragen kun je beter wél stellen tijdens de uitslagbespreking. Want als je eenmaal snapt wat er in dat rapport staat, wordt het ineens een stuk makkelijker om mee te beslissen over je behandeling.
Written by
Jamie
Published

Een slaaponderzoek (meestal een polysomnografie) ziet er misschien uit als een soort hightech marteltest, maar het is in feite gewoon meten, meten, meten. Niet omdat artsen nieuwsgierig zijn, maar omdat slaap onvoorstelbaar complex is.

Tijdens zo’n nacht wordt meestal gekeken naar:

  • Hersenactiviteit (EEG) – om te zien in welke slaapfasen je zit.
  • Oogbewegingen (EOG) – vooral om REM-slaap (droomslaap) op te sporen.
  • Spierspanning (EMG) – in kin en soms benen, voor onrust of spierontspanning.
  • Ademhaling – via slangetjes bij neus/mond en bandjes om borst en buik.
  • Zuurstofgehalte in je bloed (saturatie) – via een klemmetje op je vinger.
  • Hartslag (ECG) – om ritme en reacties op ademstops te zien.
  • Bewegingen – vaak via sensoren of een camera.

Klinkt veel, is het ook. Maar al die lijnen samen vertellen een verhaal: hoe je nacht er écht uitziet, en niet alleen hoe jij hem hebt beleefd.

Neem Anja, 52 jaar. Ze kwam binnen met klachten van “ik slaap prima, maar ik ben kapot overdag”. In haar slaaponderzoek bleek ze ogenschijnlijk lang te slapen, maar haar diepe slaap was bijna verdwenen en haar adem stokte tientallen keren per uur. Zelf had ze daar niets van gemerkt.

Je kent het misschien: je denkt nauwelijks geslapen te hebben, maar het rapport zegt dat je toch ruim 6 uur slaap haalde. Of andersom: jij ervaart een redelijke nacht, maar in de metingen ziet het er allesbehalve rustig uit.

Hoe kan dat?

  • Je brein registreert wakker liggen sterker dan slapen. Een half uur woelen voelt als een halve nacht.
  • Korte ontwakingen (arousals) onthoud je meestal niet, maar ze verstoren je slaapkwaliteit wél.
  • Slaapfasen voel je niet bewust. Je merkt niet of je wel of niet genoeg diepe slaap hebt gehad.

Artsen kijken daarom niet alleen naar hoeveel uur je in bed lag, maar vooral naar wat er binnen die uren gebeurt.

De belangrijkste getallen op je rapport – zonder vakjargon

Je krijgt vaak een verslag met termen als TST, SE, AHI, REM, N3… leuk voor de specialist, maar jij wilt gewoon weten: hoe slecht of hoe goed is dit nou eigenlijk?

Laten we de meest voorkomende begrippen even ontrafelen.

Hoe lang en hoe efficiënt heb je geslapen?

  • Totale slaaptijd (TST) – hoeveel uur je daadwerkelijk sliep.
  • Slaapefficiëntie – het percentage van de tijd in bed dat je echt sliep.

Een voorbeeld: je ligt 8 uur in bed, maar slaapt 6 uur. Dan is je slaapefficiëntie 75%. Artsen worden meestal wat blijer van waarden boven de 85%. Zit je daar ver onder, dan is de kans groot dat je veel ligt te draaien, te piekeren of vaak wakker wordt.

Bij Tom, 38 jaar, met stress op zijn werk, liet het slaaponderzoek zien: slaapefficiëntie 62%. Hij schrok: “Dus ik lig ruim een derde van de nacht wakker?” Ja. En nee. Hij had veel korte, onbewuste ontwakingen. Gevoelsmatig sliep hij ‘redelijk’, maar zijn brein was de hele nacht druk.

Hoe vaak word je (onbewust) wakker?

  • Arousals – korte wakker-momenten van je brein, vaak maar een paar seconden.

Die arousals merk je meestal niet, maar ze hakken je slaap in stukjes. Als ze vaak voorkomen door ademstops, geluid, pijn of onrustige benen, kun je je overdag behoorlijk gesloopt voelen, terwijl je totaal aantal uren slaap nog best oké lijkt.

Artsen kijken naar de arousal-index: het aantal arousals per uur. Hoe hoger, hoe onrustiger je slaap.

Ademstops, snurken en zuurstof: wat betekent die AHI nou precies?

Voor iedereen die wordt onderzocht op slaapapneu is er één getal waar veel aandacht naartoe gaat: de AHI (Apneu-Hypopneu Index). Dat is het gemiddelde aantal ademstops en bijna-ademstops per uur slaap.

Grofweg hanteren veel slaapcentra deze indeling:

  • Minder dan 5: geen slaapapneu.
  • 5–15: milde slaapapneu.
  • 15–30: matige slaapapneu.
  • Meer dan 30: ernstige slaapapneu.

Maar nou komt het: dat getal zegt niet alles.

Artsen kijken óók naar:

  • Hoe diep daalt je zuurstofgehalte (saturatie)?
  • Hoe lang duren de ademstops?
  • Hoe reageert je hartslag?
  • Heb je veel klachten overdag?

Iemand met een AHI van 12 (dus ‘mild’) kan zich knettermoe voelen, hoge bloeddruk hebben en flink opknappen van behandeling. Terwijl iemand met een AHI van 18 nauwelijks klachten ervaart.

Bij Hassan, 45 jaar, was de AHI 9. Hij dacht: “Oh, dat valt dus wel mee.” Tot hij zag dat zijn zuurstofgehalte ’s nachts meerdere keren zakte tot 82%. Dat is níet zo fijn voor je hart en bloedvaten. De arts adviseerde toch behandeling.

Slaapfasen: hoe ‘herstelt’ je brein ’s nachts?

Een gezonde nacht bestaat uit verschillende slaapfasen die elkaar in cycli afwisselen:

  • N1 – lichte sluimer, overgang van wakker naar slapen.
  • N2 – lichte slaap, maar wel al ‘echte’ slaap.
  • N3 – diepe slaap, de herstelfase voor lichaam en immuunsysteem.
  • REM-slaap – droomslaap, belangrijk voor geheugen en emotionele verwerking.

In een slaaponderzoek wordt gekeken naar:

  • Hoeveel procent van je slaap in elke fase zit.
  • Of je wel in REM komt.
  • Of je diepe slaap niet bijna verdwenen is.

Bijvoorbeeld: als je bijna geen N3 (diepe slaap) hebt, kun je je overdag uitgewrongen voelen, zelfs bij voldoende uren. Bij veel mensen boven de 60 wordt diepe slaap wat minder, dat is normaal. Maar als een veertiger praktisch geen diepe slaap heeft, gaan er bij de arts toch wat alarmbelletjes rinkelen.

Onrustige benen, rare bewegingen en praten in je slaap

Niet elk slaapprobleem gaat over ademhaling. Sommige mensen bewegen ’s nachts zóveel dat hun slaapkwaliteit eronder lijdt.

In een slaaponderzoek kunnen bijvoorbeeld naar voren komen:

  • Periodieke beenbewegingen (PLMS) – herhaalde schokjes of bewegingen van de benen.
  • REM-slaapgedragsstoornis – je ‘speelt’ je dromen uit, soms met flinke bewegingen of roepen.

Neem Erik, 61 jaar. Zijn partner klaagde dat hij ’s nachts schopte, sloeg en soms zelfs uit bed leek te springen. In het slaaponderzoek bleek dat hij tijdens de REM-slaap zijn spieren niet goed ontspande en zijn dromen letterlijk uitvoerde. Dat is niet alleen vervelend, maar kan ook een signaal zijn van een neurologische aandoening op de langere termijn. Dat wil je dus niet wegwuiven als ‘ach, ik ben gewoon een drukke slaper’.

Wat betekent “normaal” als je je allesbehalve normaal voelt?

Een van de frustrerendste uitslagen die je kunt krijgen: “Het slaaponderzoek is normaal.” Punt. Terwijl jij je overdag een zombie voelt.

Hoe kan dat?

Een paar mogelijkheden:

  • Je hebt insomnie (slapeloosheid) zonder grote afwijkingen in de metingen. Je beleeft je slaap als slecht, maar technisch valt het soms mee.
  • Je klachten komen niet primair door een slaapstoornis, maar door iets anders: depressie, angst, pijn, medicijnen, hormonen.
  • De nacht in het lab was niet representatief – sommige mensen slapen juist beter of slechter dan thuis.

Dat betekent níet dat je klachten ‘tussen je oren’ zitten in de zin van ‘het is niet echt’. Het betekent alleen dat de oorzaak niet in de gemeten slaapstructuur of ademhaling zit. Er zijn dan vaak andere routes nodig: bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie voor insomnie, aanpak van stress, of behandeling van een onderliggende aandoening.

Welke vragen kun je beter wél stellen bij de uitslag?

Tijdens het gesprek over de resultaten is het heel verleidelijk om alleen te luisteren en te knikken. Voor je het weet sta je weer buiten met een folder en een half gevoel van: “Wat is er nou eigenlijk gezegd?”

Handig is om vooraf een paar concrete vragen klaar te hebben, zoals:

  • Hoeveel uur heb ik daadwerkelijk geslapen, en is dat passend voor mijn leeftijd?
  • Hoe was mijn slaapefficiëntie? Lig ik veel wakker in bed?
  • Zijn er aanwijzingen voor slaapapneu? Hoe hoog is mijn AHI en hoe diep zakte mijn zuurstof?
  • Hoe zien mijn slaapfasen eruit? Heb ik voldoende diepe slaap en REM-slaap?
  • Waren er veel korte ontwakingen (arousals)? Waardoor komen die waarschijnlijk?
  • Zijn er opvallende bewegingen of andere bijzonderheden gezien?
  • Past dit beeld bij mijn klachten overdag?
  • Welke behandelmogelijkheden zijn er, en wat zijn de voor- en nadelen?

Je mag best wel kritisch zijn. Het is jóuw lijf, jóuw slaap en uiteindelijk jóuw keuze om wel of niet met een behandeling te starten.

Wanneer is behandeling zinvol – en wanneer kun je het even aankijken?

Niet elk afwijkend getal betekent dat je meteen aan een CPAP-apparaat, beugel of medicatie moet. Artsen wegen meerdere dingen af:

  • Hoe ernstig zijn de meetresultaten?
  • Hoeveel klachten heb je overdag?
  • Zijn er bijkomende risico’s, zoals hoge bloeddruk, hartziekten, diabetes, ernstig overgewicht?

Bij milde slaapapneu zonder grote klachten kan een arts bijvoorbeeld adviseren om eerst te kijken naar:

  • Afvallen, als je overgewicht hebt.
  • Slapen op je zij in plaats van op je rug.
  • Minder alcohol ’s avonds.
  • Stoppen met roken.

Maar als je AHI hoog is, je zuurstof vaak diep daalt en je overdag bijna in slaap valt achter het stuur, dan wordt behandeling ineens een stuk dringender.

Thuis-slaaponderzoek vs. slaaplab: maakt dat uit voor de resultaten?

Steeds vaker wordt een slaaponderzoek thuis gedaan, met een kleiner pakket aan sensoren. Dat is comfortabeler en vaak praktischer, maar het meet meestal minder dan een volledig onderzoek in het slaaplab.

Een thuisonderzoek richt zich vaak vooral op ademhaling en zuurstof. Handig als de vraag is: “Is er slaapapneu, ja of nee?” Maar het vertelt minder over je slaapfasen, arousals of subtielere slaapstoornissen.

Als je uitslag van een thuisonderzoek ‘onduidelijk’ of ‘grensgeval’ is, kan een arts voorstellen om alsnog een nacht in het slaaplab te doen. Niet omdat de eerste test waardeloos was, maar omdat er dan net wat meer details nodig zijn om een goede beslissing te nemen.

Hoe kun je zelf iets met de resultaten doen?

Je hoeft geen slaaptechnoloog te worden, maar een paar dingen kun je wél zelf oppakken als je je uitslag beter begrijpt.

Stel, je ziet in het verslag:

  • Veel tijd wakker in bed → Dan is het zinvol om met je arts of een psycholoog te praten over slaaphygiëne en eventueel cognitieve gedragstherapie voor insomnie.
  • Milde apneu vooral in rugligging → Dan kan positie-therapie (niet op je rug slapen) al flink schelen.
  • Weinig diepe slaap en veel stress → Dan is het logisch om óók naar je dag te kijken: cafeïne, schermgebruik, werkdruk, piekeren.

Handige, betrouwbare informatie over slapen en slaapstoornissen vind je bijvoorbeeld bij:

Waarom een ‘slechte’ uitslag soms goed nieuws is

Het voelt misschien als falen als uit je slaaponderzoek komt dat je flinke apneu hebt, nauwelijks diepe slaap of veel onrustige benen. Maar eerlijk: je had die klachten al. Het onderzoek zet ze alleen in het licht.

Het voordeel van een duidelijke afwijking is dat er vaak ook duidelijke behandelopties zijn. Veel mensen met goed ingestelde CPAP bij slaapapneu zeggen achteraf: “Had ik dit maar jaren eerder gedaan.” Niet omdat het apparaat zo gezellig is, maar omdat ze zich voor het eerst in tijden weer mens voelen.

Lastiger is het als het onderzoek geen duidelijke verklaring geeft. Dat vraagt meer geduld, soms meerdere gesprekken en een bredere blik op je gezondheid. Maar ook dan is het onderzoek niet voor niets geweest: het sluit dingen uit. En dát is in de geneeskunde soms net zo waardevol als iets vinden.

Veelgestelde vragen over de uitslag van een slaaponderzoek

1. Kan een slaaponderzoek ernaast zitten?
Nou ja, helemaal perfect is geen enkele meting. Je slaapt in een andere omgeving, met apparatuur aan je lijf, en sommige nachten zijn gewoon anders dan anders. Maar de kans dat een fors probleem als ernstige slaapapneu helemaal gemist wordt, is klein. Twijfel je, of herken je je totaal niet in de uitslag? Bespreek dat, en vraag eventueel of een herhaling of aanvullend onderzoek zinvol is.

2. Hoe snel krijg ik de uitslag?
Dat verschilt per ziekenhuis of slaapcentrum. De ruwe gegevens moeten eerst worden gescoord en beoordeeld door een specialist. Reken meestal op één tot enkele weken. Duurt het erg lang en maak je je zorgen? Dan kun je altijd even navragen hoe het ervoor staat.

3. Moet ik me zorgen maken als ik snurk, maar de uitslag ‘normaal’ is?
Snurken zonder apneu is vooral vervelend voor je partner, maar medisch gezien vaak minder gevaarlijk dan slaapapneu. Toch kan het zinvol zijn om te kijken naar gewicht, neusverstopping, alcoholgebruik en slaaphouding. Soms zijn er ook hulpmiddelen mogelijk via de tandarts of KNO-arts.

4. Kan mijn slaaponderzoek normaal zijn terwijl ik me toch uitgeput voel?
Ja, dat komt vaker voor dan je denkt. Dan is de kans groot dat er andere factoren meespelen: stress, psychische klachten, lichamelijke aandoeningen, medicatie, of een vorm van insomnie die niet zo duidelijk in de metingen terugkomt. Het is dan belangrijk dat je arts verder kijkt dan alleen het slaaprapport.

5. Waar vind ik betrouwbare informatie over slaapstoornissen?
Blijf als het kan weg van vage forums en spectaculaire verhalen. Goede, Nederlandstalige bronnen zijn onder andere:


Een slaaponderzoek is geen oordeel over hoe jij ‘het doet’ als slaper, maar een hulpmiddel om te begrijpen wat er ’s nachts in je lijf gebeurt. Hoe beter jij zelf snapt wat er in dat rapport staat, hoe sterker je aan tafel zit bij de arts – en hoe groter de kans dat je uitkomt bij een aanpak die echt bij jou past.

Explore More Slaaponderzoek

Discover more examples and insights in this category.

View All Slaaponderzoek